Vaststellen van indicatoren, normen en streefcijfers

Bij het vaststellen van indicatoren staat het in principe iedereen vrij deze zelf te formuleren maar het kan goed zijn om, indien beschikbaar, gebruik te maken van landelijk erkende indicatoren. Landelijke indicatoren zijn al goed uitgedacht en bieden de mogelijkheid tot vergelijking. Zie Werken met indicatoren voor Sport- en Beweegbeleid, Monitor Sport en Gemeenten of Kernindicatoren sport en bewegen.

Bij het opstellen of kiezen van indicatoren is het van belang rekening te houden met:

  • De relevantie voor de beoogde beleidseffecten. Een koppeling met de beleidsdoelstellingen is essentieel. Wanneer een indicator niet in het verlengde van de doelstellingen ligt, dreigt de aandacht te verschuiven naar wat de indicator wel meet maar wat misschien minder relevant is vanuit beleidsoogpunt.
  • De gevoeligheid of sensitiviteit van een indicator. De gekozen indicatoren moeten gevoelig genoeg zijn om veranderingen of verschillen die met het beleid beoogd worden aan te tonen. De gevoeligheid van de indicator ‘Accommodatiegebruik’ (totaal aantal gebruikers per accommodatie) zal bijvoorbeeld toenemen als deze indicator wordt onderverdeeld in ‘gebruikers overdag’, ‘gebruikers ‘s avonds’ en ‘weekend gebruikers’. Verschuivingen in accommodatiegebruik worden zo eerder zichtbaar.
  • Waak ervoor dat niet onnodig veel indicatoren aan het meetinstrument worden toegevoegd. Dit om te voorkomen dat het meetsysteem zo onbeheersbaar en groot wordt dat databeheer, analyse en interpretatie van alle data lastig wordt.
  • Indicatoren vormen een benadering van de werkelijkheid. Het gebruik van indicatoren biedt geen waarborg voor ultieme objectiviteit.

Nadat de indicatoren zijn gekozen, dienen indien mogelijk normen te worden vastgesteld. Een norm is een ijkpunt waaraan gemeten waarden worden getoetst. Om het verschil aan te geven tussen indicatoren, normen en streefcijfers staan in onderstaande tabel enkele voorbeelden. Een indicator wordt geoperationaliseerd in een vraagstelling. Het antwoord (van bijvoorbeeld een respondent, een meting of een berekening) wordt vergeleken met de norm en indien deze norm wordt gehaald, dan telt dat resultaat mee in het (al dan niet) halen van de streefcijfers. Een streefcijfer is een richtpunt (target) van een beleidsdoelstelling om naartoe te werken. Formuleer streefcijfers die passen bij de lokale situatie; een landelijk streefcijfer is niet altijd geschikt voor lokaal beleid. Denk hier bij voorkeur al over nabij stap 1, als onderdeel van de beleidsdoelen, maar concretiseer de streefcijfers waar nodig zodra de indicatoren zijn vastgesteld.

Voorbeelden van outcome-indicatoren met normen en streefcijfers

Indicator Norm Streefcijfer
Beweeggedrag
Hoeveelheid tijd die iemand per week (matig) intensief beweegt en het aantal keer dat iemand spier- en botversterkende activiteiten (en/of balansoefeningen voor ouderen) doet. 

Voldoen aan de Beweegrichtlijnen:
Minstens 150 minuten per week matig intensieve inspanning doen verspreid over diverse dagen. Gecombineerd met minstens tweemaal per week spier- en botversterkende activiteiten doen, voor ouderen gecombineerd met balansoefeningen.

60% van de inwoners van gemeente X voldoet aan de Beweegrichtlijnen

Overgewicht:
Body Mass Index: index van gewicht in verhouding tot lichaamslengte

Overgewicht:
Norm (afkapwaarde) is 25,0 en hoger voor volwassenen

Obesitas:
Norm is 30,0 en hoger voor volwassenen

  • Minder dan 30% van de inwoners in gemeente X heeft overgewicht.
  • Minder dan 10% van de inwoners in gemeente X heeft obesitas.

In de praktijk zijn er veel indicatoren waarvoor geen vastgestelde norm bestaat. Dan zal een antwoord gevonden moeten worden op de vraag waarop die norm gebaseerd kan worden.


Ga naar 'Stap 4 Keuze van onderzoeksmethode'